Wat weten we over het gebruiken (activeren) en overmatig gebruiken van onze interne systemen die op stress reageren?
Dierlijk en menselijk onderzoek heeft ons veel geleerd over onze interne stresssystemen. Wanneer proefdieren worden blootgesteld aan langdurige stress (meestal voedselgebrek, milde elektrische stimulatie van de voet of hanteren), ontwikkelen ze een stresssyndroom. Dit syndroom bestaat uit hoge bloeddruk (hypertensie), verlies van eetlust, gewichtsverlies, spierafbraak, maagzweren, verlies van voortplantingsfunctie, onderdrukking van het immuunsysteem en depressie. Onderzoekers merkten ook dat langdurige stress (chronische stress) het stresssysteem gevoelig maakt (waardoor het beter reageert op stress). Dat wil zeggen dat het systeem dan overreageert op nieuwe stressoren. Ze merkten verder dat de toediening van bepaalde medicijnen, zoals amfetaminen of cocaïne, ook de stressreactie kon sensibiliseren. Bovendien verhoogt constante stress de zelftoediening van medicijnen bij proefdieren. Er ontstaat dus een vicieuze cirkel. Hoe meer stress er is, hoe meer muizen op zoek gaan naar de medicijnen, en hoe meer de gevoeligheid (verhoogde responsiviteit) voor stress toeneemt!
Vroegtijdige scheiding van de moeder wordt ook gezien als een andere krachtige stressfactor bij dieren. Een dergelijke scheiding is in verband gebracht met verhoogde niveaus van de stresshormonen die het stresssyndroom veroorzaken, waartoe ook depressie behoort. Er zijn onderzoeken bij mensen gaande om te evalueren hoe stress bij de moeder, zelfs vroeg in de zwangerschap, de zich ontwikkelende foetus kan beïnvloeden.
Waarom kan maternale stress de foetus beïnvloeden? Het antwoord is de communicatie van de bloedcirculatie van de moeder en de foetus. Uit het bloed van de moeder haalt de foetus zowel het goede (bijvoorbeeld voedingsstoffen en zuurstof) als het slechte. De slechte componenten van het bloed kunnen alcohol, nicotine, illegale drugs, sommige voorgeschreven medicijnen en stresschemicaliën zoals cortisol en noradrenaline zijn.
Deze dier- en mensstudies lijken erop te wijzen dat overmatige stress tot depressie leidt. Met andere woorden: chronische stress in de baarmoeder van de moeder (in de baarmoeder) of vroege deprivatie (scheiding van de moeder) kunnen iemand zelfs vatbaar maken voor het ontwikkelen van het psychiatrische syndroom van klinische depressie op latere leeftijd. Bovendien laten andere experimenten zien dat de toediening van stresshormonen de hersenverbindingen en zelfs het aantal hersencellen in cruciale gebieden, zoals het limbisch systeem, daadwerkelijk kan verminderen. Dit verlies van hersenverbindingen en cellen kan vervolgens leiden tot verdere onaangepaste (ontoereikende aanpassings) reacties op stress.
Bovendien lijken sommige specifieke soorten stress zelfs nog schadelijker te zijn dan andere soorten. Dat wil zeggen dat sommige soorten stress daadwerkelijk tot ziekten kunnen leiden. Stress die onvoorspelbaar en oncontroleerbaar is, lijkt bijvoorbeeld de grootste boosdoener. Aan de andere kant zijn spanningen waarmee we kunnen omgaan en die we beheersen, niet noodzakelijkerwijs slecht. In feite kunnen we van deze spanningen leren, de herhaling ervan voorspellen en actieplannen ontwikkelen om deze in de toekomst te verminderen of te vermijden. Op deze manier kunnen sommige spanningen daadwerkelijk leiden tot nieuwe persoonlijkheidsgroei en biologisch geïnduceerde adaptieve (gezonde aanpassings) veranderingen. Een groot deel van de psychotherapie is empirisch (geleid door praktische ervaring in plaats van theorie) op dit concept gebaseerd.